Arizona-regeerakkoord: een overzicht van de geplande wijzigingen voor ondernemers
De kogel is eindelijk door de kerk. De nieuwe Arizona-regering heeft haar regeerakkoord voorgesteld. Deze bijdrage heeft tot doel je te informeren over een aantal voorgestelde wijzigingen die een impact hebben voor de ondernemer.
We blijven de communicatie opvolgen en houden je op de hoogte.
Er wordt een meerwaardebelasting van 10% ingevoerd op toekomstige gerealiseerde meerwaarden op financiële activa. Hier gaan we verder in op meerwaarden die gerealiseerd worden bij het vervreemden van aandelen van vennootschappen waarin je een aanmerkelijk belang bezit.
Toepassingsgebied
Zowel meerwaarden op aandelen van beursgenoteerde als niet-beurgenoteerde vennootschappen worden beoogd, in zoverre de aandelen bij de aandeelhouder aanzien worden als een aanmerkelijk belang. Voor deze toepassing wordt het bezit van een participatie van ten minste 20% aanzien als een aanmerkelijk belang.
Er is niet gespecifieerd of alleen rechtstreeks aandelenbezit of ook onrechtstreekse participaties (bv. via uw managementvennootschap) in rekening zullen worden gebracht. Of dat de participaties van partners – al dan niet afhankelijk van bv. het huwelijksvermogensstelsel - worden samengeteld, enz.
De tarieven
De solidariteitsbijdrage is verschuldigd in functie van de grootte van de meerwaarde en volgens een schijvensysteem:

Belastbare grondslag
Bij het bepalen van de belastbare grondslag mag de meerwaarde worden verminderd met de minderwaarden of de verliezen die binnen dezelfde categorie van inkomsten aftrekbaar zijn als deze gerealiseerd worden binnen hetzelfde kalenderjaar. Minderwaarden of verliezen gerealiseerd in het verleden komen niet in aanmerking voor aftrek.
Inwerkingtreding
Ook hier zou het gaan over een belasting zonder retroactief karakter. Alleen de toename van de meerwaarde die opgebouwd wordt vanaf de invoering van de maatregel wordt beoogd. De vraag stelt zich hoe de waarde van niet-beursgenoteerde vennootschappen op de dag van inwerkingtreding zal worden vastgelegd. Moet men hiervoor een revisor aanspreken? Gaat men uit van een forfaitaire waardering (bv. het (gecorrigeerde) eigen vermogen?). Wordt vervolgd.
In principe zijn dividenden die een vennootschap ontvangt belastbaar tegen de gewone tarieven van de vennootschapsbelasting. Aangezien deze winsten al belast werden in hoofde van de uitkerende vennootschap, worden deze, als voldaan is aan de taxatie-, permanentie- en participatievoorwaarde, vrijgesteld in hoofde van de ontvangende vennootschap (de zogenaamde ‘definitief belaste inkomsten’-vrijstelling).
De participatievoorwaarde houdt vandaag in dat de dividend-genietende vennootschap een participatie in de uitkerende vennootschap van ten minste 10% of een aanschaffingswaarde van minstens 2 500 000 euro moet bezitten. In het regeerakkoord staat dat in de toekomst grote ondernemingen van de DBI-vrijstelling kunnen genieten als ze (ongewijzigd) 10% van de aandelen van de uitkerende vennootschap of aandelen met een aanschaffingswaarde van minstens 4 miljoen euro bezitten. Bovendien zou deze verstrengde participatievoorwaarde gekoppeld worden aan de voorwaarde dat de deelname de aard van financieel vast actief moet hebben. De onderneming beoogt een duurzame band met de onderneming waarin ze belegt en ziet de belegging dus niet puur als een investering. Deze verstrenging geldt evenwel alleen voor en tussen grote ondernemingen.
Voor de toepassing van deze maatregel verstaat men onder een grote onderneming: een onderneming die in minstens 2 van de laatste 3 afgesloten belastbare tijdperken een gemiddeld personeelsbestand van meer dan 250 VTE’s had met een omzet van minimum 50 miljoen euro (exclusief btw) of een balanstotaal van minimum 43 miljoen euro.
We merken op dat deze aangepaste DBI-voorwaarden ook van toepassing zullen zijn voor de vrijstelling van meerwaarden op aandelen in de vennootschapsbelasting.
Via een DBI-BEVEK kunnen vennootschappen op een fiscaalvriendelijke manier in aandelenfondsen beleggen. Meerwaarden die een vennootschap realiseert op aandelen in een DBI-BEVEK worden vandaag namelijk vrijgesteld op basis van de DBI-coëfficiënt. Deze vrijstelling zou afgeschaft worden en vervangen worden door een heffing van 5% op de meerwaarde bij ’uitstap’, wat minder gunstig is, maar nog steeds fiscaalvriendelijk. Het is onduidelijk maar waarschijnlijk zo dat de historische meerwaarde, opgebouwd vóór inwerkingtreding van de nieuwe wetgeving, buiten schot blijft. De regering engageerde zich immers om geen retroactieve fiscale maatregelen in te voeren.
Daarnaast zou er alleen nog verrekenbaarheid van de roerende voorheffing op de ontvangen dividenden van een DBI-bevek met de vennootschapsbelasting mogelijk zijn in zoverre de ontvangende vennootschap in het inkomstenjaar van ontvangst van de uitkering van de DBI-BEVEK de minimale bedrijfsleidersbezoldiging toekent (voortaan 50 000 euro, te indexeren).
Dividenduitkeringen zijn standaard onderworpen aan 30% roerende voorheffing. Via VVPRbis en liquidatiereserves kan deze belastingdruk onder voorwaarden gereduceerd worden:
- via VVPRbis kunnen er vanaf het 3de boekjaar, na het boekjaar van de oprichting van de vennootschap (of kapitaalverhoging), dividenden uitgekeerd worden met toepassing van 15% roerende voorheffing.
- Via liquidatiereserves is er bij aanleg 10% bijkomende vennootschapsbelasting verschuldigd op het bedrag van de reserve. Na een wachttermijn van 5 jaar kan een uitkering aan 5% roerende voorheffing plaatsvinden.
De totale belastingdruk komt bij uitkering op 13,64%.
Volgens het regeerakkoord zul je minder lang moeten wachten op je liquidatiereserves, maar de totale belastingdruk zal wel iets hoger liggen. VVPRbis en liquidatiereserves worden immers maximaal geharmoniseerd. Dit betekent dat de effectieve belastingdruk op liquidatiereserves opgetrokken wordt naar 15% (i.p.v. 13,64%) en de wachttermijn zakt naar 3 jaar (i.p.v. 5 jaar). Concreet wil dit zeggen dat vanaf januari 2026 voor nieuw aangelegde liquidatiereserves het tarief van 5% roerende voorheffing bij uitkering wordt opgetrokken tot 6,5%.
Merk op dat:
- uitkeringen binnen de wachttermijn van 3 jaar wel belast zullen worden aan de standaard roerende voorheffing van 30% (i.p.v. de 20% die op vandaag gehanteerd wordt bij uitkering binnen de wachttermijn);
- de mogelijkheid om via liquidatiereserves te vereffenen tegen 10% (of in werkelijkheid 9,09%) lijkt te blijven bestaan.
Het standaardtarief vennootschapsbelasting bedraagt 25%. Voldoet je vennootschap cumulatief aan verschillende voorwaarden, dan kan zij gebruik maken van het verlaagde tarief vennootschapsbelasting van 20% op de eerste 100 000 euro winst. Eén van de voorwaarden is de toekenning van een minimale bedrijfsleidersbezoldiging. De regering trekt deze minimale bezoldiging op van 45.000 euro naar 50.000 euro (jaarlijks te indexeren).
Bovendien zal je bedrijfsleidersbezoldiging voor maximaal 20% van je jaarlijks brutoloon uit voordelen van alle aard mogen bestaan.
Disclaimer:
Tenzij uitdrukkelijk anders bepaald, heeft alle informatie die u hier raadpleegt of verkrijgt een vrijblijvende en zuiver informatieve waarde. Ze wordt naar best vermogen en op regelmatige tijdstippen bijgewerkt. KBC Bank NV geeft echter geen garanties wat betreft de actualiteit, accuraatheid, correctheid, volledigheid of geschiktheid voor een bepaald doel van deze informatie. De hier verstrekte informatie vormt geen advies of verkoopaanbod van producten of diensten en is niet bestemd voor commercieel gebruik. U blijft zelf volledig aansprakelijk voor de gevolgen van het gebruik dat u van deze informatie maakt. De intellectuele eigendomsrechten op de informatie, publicaties en gegevens die hier verstrekt worden, komen toe aan KBC Bank NV of aan derden en u moet zich onthouden van elke inbreuk hierop. Behoudens de uitdrukkelijk voorafgaande en schriftelijke toestemming van KBC Bank NV is elke overdracht, verkoop, verspreiding of reproductie van deze informatie verboden.