c warning
Er liep iets mis. De pagina is tijdelijk onbeschikbaar.

Arizona-regeerakkoord: een overzicht van de geplande fiscale wijzigingen voor beleggers

De kogel is eindelijk door de kerk. De nieuwe Arizona-regering heeft haar regeerakkoord voorgesteld. Deze bijdrage heeft tot doel je te informeren over een aantal voorgestelde wijzigingen, die een financiële impact hebben voor zowel de particuliere belegger als voor de ondernemer.

De rode draad van het regeerakkoord is duidelijk: de regering wil méér mensen aan de slag krijgen en ze ook langer aan de slag houden. Meer personen laten bijdragen gedurende een langere periode, moet de toekomstige betaalbaarheid van de sociale zekerheid garanderen.

Men hoopt dit doel te bereiken door ervoor te zorgen dat werken méér loont, en het verschil tussen een inkomen uit arbeid en een inkomen uit uitkeringen groter wordt. Daarbij is er ook bijzondere aandacht voor het ondernemerschap en in het bijzonder voor de concurrentiepositie van onze ondernemingen. Werken én ondernemen moeten meer beloond worden.

Er wordt ook een ‘eerlijke bijdrage van de sterkste schouders’ verwacht.

In deze bijdrage gaan we dieper in op een aantal aangekondigde maatregelen die directe impact hebben op de beleggers, zowel particulieren als ondernemers.

Er zijn uiteraard nog andere maatregelen die in het akkoord aan bod komen, bv. voor werknemers en gepensioneerden, over vastgoed, de strijd tegen de klimaatverandering enz. Die bespreken we hier niet. De afspraken van het regeerakkoord hebben nog een (vaak lange) weg af te leggen voordat ze in een wetgeving resulteren.
We blijven de communicatie opvolgen en houden je op de hoogte.

Voor de particuliere belegger

Eén van de meest in het oog springende maatregelen is de invoering van een ‘solidariteitsbijdrage’ van 10% op de toekomstige gerealiseerde meerwaarde op financiële activa (inclusief crypto), opgebouwd vanaf het moment van de invoering van de maatregel.

Historische meerwaarden zijn dus vrijgesteld. Vermoedelijk zal de waarde van jouw financiële activa worden ‘vastgeklikt’ op de koers/inventariswaarde die van toepassing is op het ogenblik dat de maatregel in voege treedt. Alleen de meerwaarden die ontstaan vanaf (ten vroegste?) deze datum zijn potentieel aan de bijdrage onderhevig. Meerwaarden die voorheen werden opgebouwd, ontspringen de dans. Het is dan ook niet nodig om beleggingen waarop vandaag al een meerwaarde aanwezig is, te verkopen.

Alleen gerealiseerde meerwaarden zijn aan de bijdrage onderhevig. Dat de waarde van een belegging tijdens een belastbaar tijdperk is toegenomen, is dus geen reden om te belasten.

Er zal een jaarlijkse voetvrijstelling van 10.000 euro (geïndexeerd) per belastingplichtige worden voorzien. De gerealiseerde meerwaarden zijn pas aan de bijdrage onderhevig in de mate zij een bedrag van 10.000 euro overschrijden.

Er wordt voorzien in de aftrekbaarheid van minderwaarden, gerealiseerd binnen hetzelfde jaar en zonder overdraagbaarheid naar volgende kalenderjaren.

De praktische uitwerking van de maatregel zal uiteindelijk moeten blijken uit de wettekst. Zo is vandaag bijvoorbeeld niet duidelijk hoe de meerwaarde zal berekend worden, wanneer je aandelen op verschillende tijdstippen hebt aangekocht, en een deel van deze aandelen opnieuw wenst te verkopen.

In tegenstelling tot eerdere berichtgeving wordt de jaarlijkse taks op effectenrekeningen niet aangepast. Deze taks is jaarlijks verschuldigd op de effectenrekeningen wanneer de gemiddelde waarde van de belastbare financiële instrumenten op deze rekening tijdens de referentieperiode meer bedraagt dan 1.000.000 euro. Het tarief wordt behouden op 0,15%.

De regering zal wel onderzoeken hoe de ontwijking van de jaarlijkse taks op de effectenrekeningen kan worden aangepakt, op basis van aanbevelingen van het Rekenhof.

De taks op de beursverrichtingen wordt gemoderniseerd en vereenvoudigd. Het lijkt de bedoeling om gelijkaardige beleggingsfondsen/trackers aan een gelijkaardige beurstaks te onderwerpen. De boekhoudkundige en administratieve verplichtingen bij beursintroducties worden verminderd en overregulering wordt vermeden.

Voor de ondernemer

Er wordt een meerwaardebelasting van 10% ingevoerd op toekomstige  gerealiseerde meerwaarden op financiële activa. Hier gaan we verder in op meerwaarden die gerealiseerd worden bij het vervreemden van aandelen van vennootschappen waarin je een aanmerkelijk belang bezit.

Toepassingsgebied
Zowel meerwaarden op aandelen van beursgenoteerde als niet-beurgenoteerde vennootschappen worden beoogd, in zoverre de aandelen bij de aandeelhouder aanzien worden als een aanmerkelijk belang. Voor deze toepassing wordt het bezit van een participatie van ten minste 20% aanzien als een aanmerkelijk belang.

Er is niet gespecifieerd of alleen rechtstreeks aandelenbezit of ook  onrechtstreekse participaties (bv. via jouw managementvennootschap) in rekening zullen worden gebracht. Of dat de participaties van partners – al dan niet afhankelijk van bv. het huwelijksvermogensstelsel - worden samengeteld, enz.

De tarieven
De solidariteitsbijdrage is verschuldigd in functie van de grootte van de  meerwaarde en volgens een schijvensysteem:

Belastbare grondslag
Bij het bepalen van de belastbare grondslag mag de meerwaarde worden verminderd met de minderwaarden of de verliezen die binnen dezelfde categorie van inkomsten aftrekbaar zijn als deze gerealiseerd worden binnen hetzelfde kalenderjaar. Minderwaarden of verliezen gerealiseerd in het verleden komen niet in aanmerking voor aftrek.

Inwerkingtreding
Ook hier zou het gaan over een belasting zonder retroactief karakter. Alleen de toename van de meerwaarde die opgebouwd wordt vanaf de invoering van de maatregel wordt beoogd. De vraag stelt zich hoe de waarde van niet-beursgenoteerde vennootschappen op de dag van inwerkingtreding zal worden vastgelegd. Moet men hiervoor een revisor aanspreken? Gaat men uit van een forfaitaire waardering (bv. het (gecorrigeerde) eigen vermogen?). Wordt vervolgd.

In principe zijn dividenden die een vennootschap ontvangt belastbaar tegen de gewone tarieven van de vennootschapsbelasting. Aangezien deze winsten al belast werden in hoofde van de uitkerende vennootschap, worden deze, als voldaan is aan de taxatie-, permanentie- en participatievoorwaarde, vrijgesteld in hoofde van de ontvangende vennootschap (de zogenaamde ‘definitief belaste inkomsten’-vrijstelling).

De participatievoorwaarde houdt vandaag in dat de dividend-genietende vennootschap een participatie in de uitkerende vennootschap van ten minste 10% of een aanschaffingswaarde van minstens 2 500 000 euro moet bezitten. In het regeerakkoord staat dat in de toekomst grote ondernemingen van de DBI-vrijstelling kunnen genieten als ze (ongewijzigd) 10% van de aandelen van de uitkerende vennootschap of aandelen met een aanschaffingswaarde van minstens 4 miljoen euro bezitten. Bovendien zou deze verstrengde participatievoorwaarde gekoppeld worden aan de voorwaarde dat de deelname de aard van financieel vast actief moet hebben. De onderneming beoogt een duurzame band met de onderneming waarin ze belegt en ziet de belegging dus niet puur als een investering. Deze verstrenging geldt evenwel alleen voor en tussen grote ondernemingen.

Voor de toepassing van deze maatregel verstaat men onder een grote onderneming: een onderneming die in minstens 2 van de laatste 3 afgesloten belastbare tijdperken een gemiddeld personeelsbestand van meer dan 250 VTE’s had met een omzet van minimum 50 miljoen euro (exclusief btw) of een balanstotaal van minimum 43 miljoen euro.

We merken op dat deze aangepaste DBI-voorwaarden ook van toepassing zullen zijn voor de vrijstelling van meerwaarden op aandelen in de vennootschapsbelasting.

Via een DBI-BEVEK kunnen vennootschappen op een fiscaalvriendelijke manier in aandelenfondsen beleggen. Meerwaarden die een vennootschap realiseert op aandelen in een DBI-BEVEK worden vandaag namelijk vrijgesteld op basis van de DBI-coëfficiënt. Deze vrijstelling zou afgeschaft worden en vervangen worden door een heffing van 5% op de meerwaarde bij ’uitstap’, wat minder gunstig is, maar nog steeds fiscaalvriendelijk. Het is onduidelijk maar waarschijnlijk zo dat de historische meerwaarde, opgebouwd vóór inwerkingtreding van de nieuwe wetgeving, buiten schot blijft. De regering engageerde zich immers om geen retroactieve fiscale maatregelen in te voeren.

Daarnaast zou er alleen nog  verrekenbaarheid van de roerende voorheffing op de ontvangen dividenden van een DBI-bevek met de vennootschapsbelasting mogelijk zijn in zoverre de ontvangende vennootschap in het inkomstenjaar van ontvangst van de uitkering van de DBI-BEVEK de minimale bedrijfsleidersbezoldiging toekent (voortaan 50 000 euro, te indexeren).

Dividenduitkeringen zijn standaard onderworpen aan 30% roerende voorheffing. Via VVPRbis en liquidatiereserves kan deze belastingdruk onder voorwaarden gereduceerd worden:

  • via VVPRbis kunnen er vanaf het 3de boekjaar, na het boekjaar van de oprichting van de vennootschap (of kapitaalverhoging), dividenden uitgekeerd worden met toepassing van 15% roerende voorheffing.
  • via liquidatiereserves is er bij aanleg 10% bijkomende vennootschapsbelasting verschuldigd op het bedrag van de reserve. Na een wachttermijn van 5 jaar kan een uitkering aan 5% roerende voorheffing plaatsvinden.

De totale belastingdruk komt bij uitkering op 13,64%.

Volgens het regeerakkoord zal je minder lang moeten wachten op jouw liquidatiereserves, maar de totale belastingdruk zal wel iets hoger liggen. VVPRbis en liquidatiereserves worden immers maximaal geharmoniseerd. Dit betekent dat de effectieve belastingdruk op liquidatiereserves opgetrokken wordt naar 15% (i.p.v. 13,64%) en de wachttermijn zakt naar 3 jaar (i.p.v. 5 jaar). Concreet wil dit zeggen dat vanaf januari 2026 voor nieuw aangelegde liquidatiereserves het tarief van 5% roerende voorheffing bij uitkering wordt opgetrokken tot 6,5%.

Merk op dat:

  • uitkeringen binnen de wachttermijn van 3 jaar wel belast zullen worden aan de standaard roerende voorheffing van 30% (i.p.v. de 20% die op vandaag  gehanteerd wordt bij uitkering binnen de wachttermijn);
  • de mogelijkheid om via liquidatiereserves te vereffenen tegen 10% (of in werkelijkheid 9,09%) lijkt te blijven bestaan.

Het standaardtarief vennootschapsbelasting bedraagt 25%. Voldoet jouw vennootschap cumulatief aan verschillende voorwaarden, dan kan zij gebruik maken van het verlaagde tarief vennootschapsbelasting van 20% op de eerste 100 000 euro winst. Eén van de voorwaarden is de toekenning van een minimale bedrijfsleidersbezoldiging. De regering trekt deze minimale bezoldiging op van 45.000 euro naar 50.000 euro (jaarlijks te indexeren).

Bovendien zal jouw bedrijfsleidersbezoldiging voor maximaal 20% van jouw jaarlijks brutoloon uit voordelen van alle aard mogen bestaan.

Je mag dit nieuwsbericht niet beschouwen als een beleggingsaanbeveling of als advies.