Loonstijgingen in de eurozone: spannend afwachten of de piek is bereikt
De ECB zal haar beleidsrente pas verlagen wanneer ze voldoende zeker is dat de inflatie duurzaam terugkeert naar de doelstelling op middellange termijn van 2 procent. Daarbij is een verdere afkoeling van de diensteninflatie een zeer belangrijke voorwaarde en de vervulling daarvan zal sterk afhangen van de loonontwikkeling. Het jaarstijgingstempo van de onderhandelde lonen is gedaald van 4,7% in het derde kwartaal van 2023 tot 4,5% in het vierde kwartaal. Detailinformatie over de recent onderhandelde lonen suggereert evenwel dat het nog te vroeg is om nu al te besluiten dat de piek van de loonstijgingen is bereikt. Het blijft spannend uitkijken naar de onderhandelingen van het eerste kwartaal.
Loonkostenstijging belangrijke inflatiedeterminant
De inflatie in de eurozone is in 2023 fors gedaald. Een verdere daling zal moeizamer en onzekerder verlopen dan in 2023. Vooral een verdere afkoeling van de kerninflatie en in het bijzonder van de diensteninflatie, moet daarvoor zorgen. De loongroei is een belangrijke determinant daarvan. Voor de productie van diensten worden doorgaans minder kapitaal- en grondstoffenkosten gemaakt dan voor de productie van goederen. Loonkostenstijgingen kunnen in dienstensectoren ook vaak moeilijker dan in de industrie door productiviteitswinsten worden opgevangen, al is dat door de oprukkende digitalisering in een aantal gevallen waarschijnlijk aan het veranderen. Hoe dan ook blijven loonkosten belangrijk voor verkoopprijzen en zijn de ogen van veel inflatiewaarnemers vandaag dus gericht op de loonontwikkeling. Ook de Europese Centrale Bank (ECB) wacht op de resultaten van de loononderhandelingen in de eerstkomende maanden alvorens haar beleidsrente te verlagen. Gematigde loonstijgingen zijn immers essentieel om de inflatie duurzaam bij de doelstelling om middellangetermijn van 2 procent te brengen.
Beperkt cijfermateriaal
Cijfers over de loonontwikkeling in de eurozone zijn beperkt. De meest volledige en over de landen heen vergelijkbare cijfers, zijn gebaseerd op de nationale rekeningen. Het betreft de loonsom per werknemer of per gewerkt uur, al dan niet gecorrigeerd voor de arbeidsproductiviteit. Deze cijfers worden evenwel slechts op kwartaalbasis en met ruime vertraging gepubliceerd. Bovendien geven ze soms geen scherp beeld van de loondruk op de arbeidsmarkt. Ze kunnen immers ook worden beïnvloed door overheidsmaatregelen, zoals de maatregelen om de werkgelegenheid te beschermen tijdens de pandemie. De economische schokken door de lockdowns vertroebelden toen ook het beeld van de productiviteitsontwikkeling.
In de eurozone geeft de uitkomst van collectieve loononderhandelingen in principe een scherper beeld van de loondynamiek op de arbeidsmarkt. Het loon van meer dan 75% van de werknemers wordt er immers bepaald door collectieve arbeidsovereenkomsten (cao’s). In België, Frankrijk en Italië is dat zelfs voor alle werknemers zo. Maar wegens de grote heterogeniteit1 van de cao’s heeft de distillatie van een scherp beeld over de loonontwikkeling uit deze cao’s heel wat voeten in de aarde.
Sinds 2001 publiceert de ECB op kwartaalbasis een indicator over de onderhandelde jaarstijging van het basisloon van een gemiddelde werknemer in de eurozone. Het is gebaseerd op looninformatie van 9 eurolanden en is iets sneller beschikbaar dan de informatie op basis van de nationale rekeningen. Een belangrijke nadeel is dat de onderliggende data niet volledig geharmoniseerd zijn, bijvoorbeeld voor het al dan niet opnemen van bonussen of overuren.
De indicator geeft evenmin snel een scherp beeld van eventueel aan de gang zijnde veranderingen in de loondruk. Zeker na de recente opstoot en afkoeling van de inflatie zijn wijzigingen in de loondynamiek vandaag evenwel cruciale informatie. Of en in welke mate lonen een inhaalbeweging op de inflatie maken, wordt immers bepaald door het moment en de omstandigheden van de totstandkoming van de nieuwe cao’s. Maar het gepubliceerde loonstijgingstempo is op elk moment het resultaat van zowel recent afgesloten, als reeds geruime tijd geleden afgesloten cao’s, en geeft dus geen scherp beeld van recente veranderingen in de cao-resultaten.
Op basis van een nieuwe databank met detailinformatie over de cao’s in de 5 grootste eurolanden (Duitsland, Frankrijk, Italië, Spanje en Nederland) samen met Oostenrijk en Griekenland2, beschikt de ECB evenwel ook over trackers3 van het huidige onderhandelde loonstijgingstempo (met en zonder eenmalige toeslagen), en over de in de lopende cao’s vervatte toekomstige loonstijgingen. Ze kan ook de loonstijgingen die in de meest recente cao’s werden afgesproken, apart bekijken.
Is de loonstijgingspiek bereikt?
Figuur 1 toont aan de hand van de gepubliceerde ECB-indicator hoe de economische heropleving na de pandemie, de krappe arbeidsmarkten, en de inflatie-opstoot in 2021-2022 zorgden voor een versnelling van de onderhandelde loonstijgingen van 1,1% in het derde kwartaal van 2021 tot 4,7% in het derde kwartaal van 2023. Volgens het zopas gepubliceerde cijfer voor het vierde kwartaal zou het loonstijgingstempo lichtjes zijn vertraagd tot 4,5%. Betekent dat ook dat een daling van het loonstijgingstempo is ingezet?
De ECB-tracker op basis van de gedetailleerde databank wijst op iets lagere gemiddelde onderhandelde loonstijgingen in 2023 (3,7% exclusief eenmalige toeslagen en 4,2% inclusief eenmalige toeslagen). Op basis van alle lopende cao’s zou het loonstijgingstempo in 2024 nog lichtjes toenemen tot ongeveer 4,5%. Dat is het resultaat van een verdere versnelling in Duitsland en Nederland, die grotendeels wordt gecompenseerd door een stabilisatie of afname in andere landen. De trackers op basis van de meest recente loonakkoorden suggereren daarentegen een voorzichtige afkoeling van het loonstijgingstempo. Voorlopige cijfers voor de akkoorden van het vierde kwartaal wijzen op een terugval van de loongroei tot 3,6% in de eerstkomende 12 maanden (5,2% inclusief eenmalige toeslagen). In de akkoorden van het derde kwartaal van 2023 was dat nog 5,0% (5,4%) en in die van het tweede kwartaal 4,5% (5,5%).
Deze cijfers suggereren misschien enige vertraging van het loonstijgingstempo. Maar van een duidelijke ommekeer is nog geen sprake, zeker daar in de laatste 3 kwartalen van 2023 slechts een beperkt aantal nieuwe cao’s werd afgesloten. Met name in Italië zijn veel langlopende cao’s (waar dus nog geen inflatieaanpassing is kunnen gebeuren) nog niet vernieuwd. Meer algemeen staan in het eerste kwartaal van 2024 nog talrijke cao-onderhandelingen op de agenda. Het blijft dus spannend uitkijken naar de resultaten daarvan, vooraleer helemaal duidelijk wordt welke richting de loonontwikkeling uitgaat.
1 De looptijden van de cao's in de eurozone variëren van 1 tot 4 jaar met een gemiddelde van ongeveer 2 jaar. Er is vaak geen vaste onderhandelingskalender en er wordt op talrijke niveaus onderhandeld. Het sectorniveau is in de meeste landen het belangrijkste, maar er wordt ook op bedrijfs- of regioniveau onderhandeld. In België wordt op nationaal, sectoraal en bedrijfsniveau onderhandeld.
2 Daarmee is informatie over ongeveer 90% van de loonmassa in de eurozone gedekt. België, Finland en Portugal worden later aan de databank toegevoegd.
3 Zie ECB Occasional Paper Series No 338 "A forward-looking tracker of negotiated wages in the euro area".
Hebt u hierover vragen?
Contacteer uw private banker of wealth manager.
Dit nieuwsbericht mag niet worden beschouwd als een beleggingsaanbeveling of advies.